blog_thumbnail-ervaringen

My Story #1 – Paniekaanvallen

Het is een dinsdagochtend. ’s Ochtends in de vroegte spring ik op mijn fiets richting station Den Bosch. Ik rook een en als het even kan twee sigaretten op het perron. Wanneer ik de drukke sprinter in stap, voel ik me al gelijk benauwd en zeer onprettig. Er is geen zitplaats meer vrij, dus ga ik tegen een tussen wandje aanstaan. Het duurt niet lang, slechts enkele seconden en een vlaag van stress, paniek en hitte giert door mijn lijf. Ik begin extreem te zweten en ademen gaat eigenlijk niet meer vanzelf.

Ik kijk angstig en spichtig om me heen. Ik heb het gevoel dat iedereen op me let. Ik heb het gevoel dat iedereen ziet dat ik langzaam gek word. Ik heb het gevoel dat ik zo snel mogelijk uit deze trein moet. Ondanks het feit dat ik maar een kleine twintig minuten onderweg ben, voelt het als een eeuwigheid. Elke seconde voelt als een minuut.

De stress, paniek en het zweten wordt met elke passerende minuut intenser. Ik ben aan het vechten. Aan het vechten in een oorlog tegen mijn eigen lichaam en gedachten. Een oorlog in mijn hoofd. Een oorlog die ik niet kan winnen. Een oorlog die ik elke dag weer opnieuw moet meemaken. Op het moment dat de sprinter mijn bestemming nadert, is het einde van de oorlog (voor nu) in zicht.

Het liefst wil ik de trein uitrennen zodra deze stopt op het station. Weg van die helse metalen kist die op wieltjes door het land sjeest. Maar ik probeer de schijn, voor zover mogelijk, op te houden voor de mensen om me heen. Ik stap zo rustig en kalm mogelijk uit. Ik voel me bevrijd. Ik kan weer ademen. De paniek, stress en angst dalen naar een minder hoog level.

Ik moet mijn dag nog beginnen. Heb nog acht uur stage voor de boeg, maar ik ben kapot. Doodmoe. Futloos. Ik fiets naar kantoor en raap mezelf bijeen. Wanneer ik een collega zie, begroet ik diegene vriendelijk en zeg ik dat het goed met me gaat. Wat een leugen denk ik bij mezelf. Het gaat helemaal niet goed. Ik had zojuist het gevoel dat ik doodging in de trein hierheen. Maar als ik ergens goed in ben, is dat het opzetten en ophouden van een masker.

De dag vordert. Links en rechts zijn er wat vleugjes van dat beangstigende en bedrukkende gevoel dat ik in de trein had. Ik ploeter door. Op wonderbaarlijke manier weet ik het acht uur vol te houden. Terwijl ik terug fiets naar station Best, om de sprinter richting Den Bosch weer te pakken, weet ik wat mij te wachten staat. De oorlog gaat verder. Hetzelfde riedeltje als de heenweg.

Eindelijk thuis aangekomen, is zelfs mijn laatste schrijntje energie compleet weggevaagd. Ik doe de deur open. Heb geen tijd en zin om mijn huisgenoten te begroeten. Eten staat ook niet op de planning. Ik plof neer op mijn bed met mijn kleren nog aan. Dan val ik in slaap en weet ik dat de strijd morgen weer verder gaat. 

Als ik dit zo schrijf en terugdenk aan die tijd, zo’n twee jaar geleden, vind ik het nog steeds wonderbaarlijk dat ik dit op deze manier een week of zeven heb weten vol te houden. Rond week zeven brak ik en zat ik zo diep in de put, dat ik alle signalen van mijn lichaam en geest niet langer meer kon onderdrukken. Het masker ging af en een lange weg van herstel stond voor de boeg. Maar dat is weer een verhaal voor een ander schrijfsel.

Alleen maar liefde.

Rick Herman Peter